7. Borgen van kwaliteit

Het wijkverpleegkundig proces is cyclisch vormgegeven. Dit is bewust zo gedaan: het proces eindigt namelijk niet zomaar na het doorlopen van de stappen. Ook is er geen tijd verbonden aan alle individuele stappen van het proces. Het kan namelijk zo zijn dat dit proces maanden duurt, maar ook dat het hele wijkverpleegkundig proces binnen een week doorlopen wordt. Dit is sterk afhankelijk van de cliënt en per situatie. Daarnaast verschilt het per cliënt hoe het wijkverpleegkundig proces eindigt. Overlijden, opname elders of het bereiken van (wijkverpleegkundige) doelen kunnen reden zijn waarom het wijkverpleegkundig proces wordt beëindigd.

Omdat het wijkverpleegkundig proces lange tijd kan duren, kan het zijn dat je, samen met de cliënt, de cyclus meermaals doorloopt. Gedurende alle stappen in het wijkverpleegkundig proces staat echter een ding centraal: de kwaliteit van zorg. Je wilt in de wijkverpleging altijd de hoogst mogelijke kwaliteit van zorg bieden, om ervoor te zorgen dat de cliënt zijn of haar doelen bereikt, de meeste kwaliteit van leven (of sterven) ervaart of langer thuis kan blijven wonen. De borging van kwaliteit van zorg is daarom een belangrijk onderdeel van het wijkverpleegkundig proces.

Praktijkvariatie in de indicatiestelling

Er zijn grofweg twee vormen van praktijkvariatie te onderscheiden binnen de zorg: gewenste en ongewenste praktijkvariatie. Gewenste praktijkvariatie is geen belemmering voor de zorg. Het kan namelijk zo zijn dat de ene wijkverpleegkundige begint met het inzetten van veel minuten zorg en snel afbouwt, terwijl een andere wijkverpleegkundige juist kiest voor een constant aantal minuten zorg. Hierdoor zie je op verschillende momenten een verschil in minuten zorg, maar als we kijken naar het aantal minuten dat gemiddeld gedurende een langere periode wordt ingezet, blijkt dat beide mogelijkheden evenveel minuten hebben gekost.

Echter is er ook regelmatig sprake van ongewenste praktijkvariatie. Hierbij kun je denken aan verschil in het geïndiceerd aantal minuten op basis van geografische regio of cliëntfactoren. Maar er kunnen ook verschillen zijn vanuit missie en visie van een zorginstelling. Wanneer bij de ene organisatie het concept positieve gezondheid al breed is omarmd en bij de andere niet, kan het zijn dat bij de laatste zorginstelling meer zorg onnodig wordt overgenomen van de cliënt. In dat geval zie je bijvoorbeeld een verschil in de indicatiestelling en het aantal geïndiceerde minuten als een wijkverpleegkundige in Zeeland en een wijkverpleegkundige in Friesland allebei een andere indicatie stellen, voor dezelfde cliënt. In dit geval maakt het dus voor de cliënt een groot verschil waar hij of zij woont, welke zorg hij of zij zal ontvangen. Binnen de wijkverpleging in Nederland vinden we deze verschillen ongewenst, omdat we uniformiteit nastreven (21).

Intercollegiale toetsing

Om ongewenste praktijkvariatie terug te dringen, is het van belang dat wijkverpleegkundigen regelmatig met elkaar in gesprek gaan en elkaar kritisch durven te bevragen en aan te spreken op de keuzes die zij maken binnen het wijkverpleegkundig proces. Intercollegiale toetsing is hier een middel voor. Hierdoor kunnen wijkverpleegkundigen komen tot meer uniformiteit in de indicatiestelling en daardoor ongewenste praktijkvariatie terugdringen.

Bronnen

21. Praktijkvariatie indicatiestelling wijkverpleging. Rijksoverheid. [Internet]. 2020 Beschikbaar via: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2020/10/31/praktijkvariatie-indicatiestelling-wijkverpleging. [Geraadpleegd 18 maart 2022].